“Meer dan het Joodse volk de Sjabbat heeft gehouden, heeft de Sjabbat het Joodse volk in stand gehouden.”

Zo schreven wij vorige week in de eerste aflevering van de nieuwe reeks – met G.ds hulp – afleveringen van BARÈRÈCH.

En verder schreven wij: “En zoals de Sjabbat als de ‘zevende’ dag bleef bestaan, zo bleef en blijft ook het Joodse volk bestaan. Als volk. En als gemeenschap. En als individu.”

That’s all?

Nee. Want steeds weer wordt gesteld dat het ook de Joodse vrouw is geweest - en is en zal zijn - die er voor zorgde, zorgt en zal zorgen dat het Joodse volk zal blijven bestaan.

In de eerste aflevering van Badèrèch - adar 5736/maart 1976 – schreven wij over het aansteken van de Sjabbatkaarsen. Ik citeer:

“Zowel voor mannen als voor vrouwen bestaat de plicht Sjabbatkaarsen aan te steken.

Gebruikelijk is dat de heer des huizes indien mogelijk de kaarsen klaarzet, maar dat zijn vrouw de kaarsen aansteekt.

Waarom?

“Omdat de vrouw de ‘akèrèt habájit’ is, het middelpunt van het Joodse huis. Zij bepaalt de sfeer in huis en als er kinderen zijn in het gezin. Voor een groot deel rust de taak van de opvoeding op háár schouders, omdat de man, behalve op vrijdag, pas ’s avonds vermoeid van zijn werk thuiskomt. Te moe misschien om op te voeden.”

Ik vraag mij overigens wel af, of dat allemaal nu, 43 jaar later, nog altijd zo is. Maar het volgende is zeker niet veranderd: “Het is vooral de vrouw van wie het Joodse licht uitstraalt. Vandaar dat háár de mitswa is toebedeeld de Sjabbatlichten te mogen aansteken.”

Inderdaad, de Joodse vrouw is het middelpunt van het Joodse huis. Haar man zingt het haar straks – vóór de Kiddoesj – toe. In het loflied Ee’sjèt Chajil, geschreven door koning Sjelomo/Salomo. En nog altijd van toepassing. Leest u maar mee:

“Een ideale vrouw, ver boven paarlen gaat haar waarde uit. Haar man vertrouwt haar van harte.

“Zij doet hem zolang zij leeft goed en nooit kwaad. Als het nog nacht is sta zij op en verzorgt het ontbijt voor haar gezin.

“Een gulle hand heft zij voor de arme en de behoeftige reikt zij de helpende hand. Lachend ziet zij de toekomst tegemoet.”

Mijn vrouw straalt mij elke vrijdagavond weer tegemoet, wanneer ik haar dit alles en nog meer – (soms een beetje vals; maar -  ter geruststelling - dat is ten gevolge van mijn gehoorstoornis) - toezing…

Ik vertel u, echt gebeurd: een jong echtpaar kwam bij het Rabbinaat in Beer Sjewa. Hooglopende ruzie. Ze gooien borden met eten elkaar in het gezicht. Duidelijk geen droomhuwelijk.

De rabbijn, Rabbi Mordechai Eliejahoe – de later legendarische  Sfardische opperrabbijn van Israel – informeert wat er aan de hand is.

‘Zij: ‘Hij wil voor mij geen Ee’sjèt Chajil zingen!’

‘Waarom niet?’

Hij: ‘Omdat zij geen Ee’sjèt Chajil is!’

Korte tijd later. Op verzoek van de rabbijn een gesprek met de man alleen. De vrouw wacht nog even buiten.

Raw Eliejahoe: ‘Koning Sjelomo had bij het schrijven van Ee’sjèt Chajil zijn moeder voor ogen. Voor wie in gedachten ben jij bereid Ee’sjèt Chajil uit te spreken?’

‘Ook voor mijn moeder.’

‘Doe dat dan. Maar je vrouw mag dat uiteraard niet weten!’

De vrouw komt binnen. En Raw Eliejahoe vertelt haar: ‘Je man heeft mij toegezegd voortaan wel Ee’sjèt Chajil te gaan zeggen.’

Zij dankbaar. Hij dankbaar. Samen naar huis.

Enkele weken later komt de man naar het Rabbinaat. Hij heeft een vraag: ‘Het is weer helemaal goed tussen ons. Mag ik dan nu voortaan met mijn vrouw in gedachten het Ee’sjèt Chajil zingen?’

Zoals gezegd, echt gebeurd.

Met G.ds hulp volgende week meer over de Sjabbatkaarsen. Een fijne SJABBAT SJALOM gewenst!

Uw rabbijn I. Vorst

Deze pagina delen