De beginnende lente

Deze week zette de lente in. Het was buiten al aangenaam warm, de eerste bomen en planten liepen uit. Het was echt prachtig weer en dat deed mij denken aan Rabbi Shmuel van Shochotsjow. Deze merkt op dat er een vergelijking is tussen het najaar en het voorjaar. In het najaar hebben we eerst de maand elloel en dan de maand tisjri. Elloel is de voorbereiding op tisjri. Iets dergelijks hebben we ook in de lente. Voorafgaand aan de maand niesan hebben we de maand adar.

Wat bedoelt deze rabbijn? Adar en niesan staan toch los van elkaar? Adar kent het vrolijke Poeriem, niesan het meer ernstige Pesach. Met Poeriem een mitswe om te sjikkeren, met Pesach zijn de vier bekers wijn vrij afgemeten. Met Poeriem eten we een heel feestelijke maaltijd, met Pesach is het matse en het bittere maror.

Het jodendom leert ons dat we ons niet moeten verkijken op details, maar moeten trachten door te dringen tot de essentie van iets. Laten we dan dat proberen te doen.

Aan de vooravond van adar lezen we in sjoel over de halve sjekel. Ingaande Poeriem geven we ook een halve sjekel tsedaka als aandenken aan die halve sjekel. De midrasj leert ons dat Mosje Rabenoe niet kon bevatten hoe die halve sjekel er uit moest zien. Hasjem loste dat op door hem een halve sjekel van vuur te laten zien. De boodschap van adar is dat we onszelf moeten zien als een halve sjekel van vuur. Het vuur wijst op de nesjomme, de nesjomme die een spiritueel vuur is. Met die warme nesjomme wijden we ons aan alles wat voor ons heilig is en betekenis heeft. Dat is ook waar adar voor staat. Adar staat voor Esther en Mordechai, die wisten wat hun opdracht was en zich volledig aan die opdracht wijdden. Zij waren de verpersoonlijking van die munt van vuur.

Met Pesach werd het Omer-offer gebracht, dat was van de eerste gerst. Dat werd gebracht op de tweede avond van Pesach. Wij beginnen dan met het tellen van de 49 dagen van de Omer-periode. Het brengt de essentie van Pesach over. Pesach vraagt ons om naar de bron van de uittocht te kijken. Dat leert ons dan dat alles, zelfs een klein beetje gerst, teruggaat naar de Schepper, naar die Schepper die alles eens heeft geïnitieerd.

De Midrasj vertelt van een gesprek tussen Haman en Mordechai hierover. Mordechai onderwees aan de kinderen van Sjoesjan over het Omer-offer. Haman verwonderde zich erover. “Wat betekent dat beetje gerst?” Vroeg hij. Maar toen hij begreep wat de boodschap was van dat offer, capituleerde hij, want, zo zei hij: “Jullie Omer-offer is sterker dan al het geld wat ik wilde geven.” Hij besefte dat je het Joodse volk nooit kan ontwortelen, niet met bevelen om te knielen, niet met autodafés, niet met een Judenrat en ook niet met de BDS. Het Joodse volk is onlosmakelijk verbonden met zijn wortels. Soms lukt het onze vijanden die wortels te beschadigen, maar kapot maken lukt nooit.

Dat wil zeggen dat het beetje gerst van Pesach en dat muntje vuur voor hetzelfde staan. Want waar mensen zich wijden aan hun taak, daar voelen zij zich verbonden met hun roots.

Als we de komende weken lopen of fietsen door de natuur, de Kalfjeslaan, het Amsterdamse bos of elders, laten we dan dankbaar zijn en beseffen dat het voor ons naast lente ook adar en niesan wordt. Eén getijde, twee maanden, met dezelfde boodschap.

Sjabbat sjalom, Shmuel Katz

Deze pagina delen